Cephalorhynchus is een geslacht van dolfijnen.
De naam Cephalorhynchus bestaat uit de Oudgriekse woorden kéfala (κεφαλα), "hoofd", en rynchos (ρυγχος), "snuit".[1]
Tot dit geslacht worden meestal vier soorten gerekend:
Onderzoek uit 2006 wees echteruit dat ook twee soorten uit het geslacht Lagenorhynchus waarschijnlijk in dit geslacht thuishoren. Het gaat om de zandloperdolfijn (L. cruciger) en de dolfijn van Peale (L. australis). Dit onderzoek baseert zich onder meer op een eerder onderzoek uit 1998 op cytochroom b. Verwantschap zou ook een ander kenmerk verklaren: dolfijnen van Peale kunnen net als de Cephalorhynchus-soorten niet fluiten, en dit als enige onder de dolfijnen. Van de zandloperdolfijn is het anno 2011 nog niet bekend of hij al dan niet kan fluiten.[2][3] De beide Lagenorhynchus-soorten worden in de literatuur voorlopig nog niet algemeen erkend als leden van Cephalorhynchus.
De (vier) soorten van dit geslacht leven vooral aan de kusten. Ze hebben een lengte tussen 1,10 en 1,80 meter en een gewicht tussen 26 en 86 kilogram. De borstvinnen zijn tussen 15 en 30 centimeter lang, de rugvin is zo'n 7 tot 15 centimeter hoog en de staartvin is tussen 22 en 41 centimeter lang. Hun lijf heeft zowel donkere als witte, duidelijk afgelijnde delen. Ze hebben geen snuit. Het gebit bestaat aan elke kant van een kaak uit 24 tot 35 tanden.[4]
Bronnen, noten en/of referenties